|
||||||||
Het is nauwelijks twee jaar geleden, dat ik in deze kolommen flink lyrisch uit de hoek mocht komen over “Shiny Silvery Things, de vorige plaat van deze Ierse songwriter, die ik, met mijn beperkte kennis van namen en referenties, in één adem noemde met Roddy Frame en Paddy McAloon: songschrijvers van geweldig allooi, die geraffineerde liedjes poepsimpel kunnen laten klinken. Nu is er dus de vijfde soloplaat en, waar ik vorige keer nog vooral hoopte dat onze radiomakers de man en zijn muziek zouden ontdekken, ben ik er nu haast zeker van dàt dat zal gebeuren, tenzij ze aan collectieve acute doofheid zouden gaan lijden. Dat heeft alles te maken met de inhoud van deze nieuwe plaat: tien nummers die stuk voor stuk op single kunnen en zonder onderscheid op elke zichzelf respecterende radiozender kunnen, tenminste…voor zover ze daar niet meteen elke nieuwe hype achterna lopen en bij elke zeventienjarige in katzwijm vallen. O Caoimh -je spreekt het nog altijd uit als “O Kweefe”- werd op zo goed als alle instrumenten begeleid door producer Martin Leahy, die werkelijk ongeveer alles schijnt te kunnen bespelen: ik tel niet minder dan elf instrumenten -van percussie en bas tot harmonium en gitaar, vie bouzouki, banjo en mandoline en dan tel ik de samples en de backing vocals nog niet eens mee. Andere backing zang komt van Aiofe Regan, er zijn strijkers van Aine O’Gorman en eccordeon van Pat Crowley en zo heb ik deze keer wél de hele band vermeld. Wat de songs betreft: alweer geen kwaad woord daarover. Dat komt gewoon omdat ze zo goed ineen zitten. Je hoeft bijvoorbeeld maar drie keer opener “You Won’t Break Me” te horen en je wil het kunnen meezingen. Dit had trouwens een song van onze Marble Sounds kunnen zijn, terloops gezegd. of “When My Kids Grow Too Old to Hold Hands”: die op kindermaat huppelende zangpartij en die fijne tekst over de eerste confrontatie van veel jonge mensen met verlies, als ze moeten vaststellen dat hun kinderen zelf door het gras willen lopen. Heerlijk… Zelfs de diepe wanhoop van “I’m In Need” wordt nog sprankelend verpakt en de troosteloosheid wordt alleen maar door zang en frasering opgeroepen. De titelsong blijkt voluit “Swim Crawl Walk Run Drive Fly” te heten en is werkelijk onweerstaanbaar: dit is een geheide radiohit, zoals lang geleden Belle & Sebastian ze maakte: beetje bitterzoet, maar met zo’n melodie die je met geen stokken uit je hoofd krijgt en die niet zou misstaan op de playlist van Bear’s Den of The National. Krijgt u zo stilaan een idee? Voor warme indiefolk ben je bij Cormac aan het juiste adres, al durft hij er ook al eens een jazzy ondertoon aan geven, zoals met “Pocketful of Doodling”, dat mij als vanzelf aan Harry Nilsson deed denken. Ik merk dat ik al ruim de helft van de songs vermeld heb, maar ik heb het nog niet gehad over de twee hoogtepunten van de plaat -volgens mij toch: “When did I Get So Cold”, waarvan de tekst pure poëzie is en afsluiter “Building My Ark”, waarvan de titel veelzeggend genoeg is. De melodie en het arrangement zijn helemaal sixties en maken mij, zelf een oudere jongere, een tikkeltje weemoedig, wellicht ook vanwege de accordeonklanken. Het lijdt echter geen twijfel: dit is een wereldsong en de notie “saving the best for last” is Cormac duidelijk niet onbekend. Slotsom: er is nog hoop: wie wil luisteren zal goeie muziek blijven vinden. Bij deze Cormac O Caoimh bijvoorbeeld! (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||